DE PRUTSKOKER

Wie het eten in de eetzalen van Veenhuizen eentonig vond, moest de keuken eens zien. Niet iedere gevangene was geschikt om kok te zijn, maar er moest elke dag gekookt worden. En dus stond er vaak iemand te roeren die weinig of geen gevoel had van smaak of variatie.

De keuken leek meer op een smederij dan op een kookruimte. Zwarte roetkappen, identiek aan die uit de werkplaatsen, hingen boven ketels op turfvuur. De muren waren grijs van rook en vet, de lucht zwaar van kwalm. Er was geen recept, geen boek, geen chef. Alleen de Prutskoker.
Hij kreeg al gauw die bijnaam, omdat hij er niks van bakte. Dat kon je hem overigens ook niet kwalijk nemen, want hij kwam zonder beroep in Veenhuizen en had ook intern geen opleiding hiervoor gehad. De Prutskoker was een gezette man op klompen. Aardig, geliefd zelfs. Maar koken kon hij absoluut niet. Hij had een handvol gerechten in zijn repertoire: rats, snert op zaterdag en op feestdagen een soort gortsoep met een snipper koeienkop. Dat was het dan.

Hij mopperde niet. Want hoe beperkt zijn kookkunsten ook waren, hij wist dat hij het beter had dan de mannen op het land of in de turf. In de keuken was het warm. Het werk was zwaar, maar niet onmenselijk. Hij zorgde goed voor zichzelf en snaaide af en toe wat extra’s uit de voorraad. En dat was hem aan te zien: een ronde buik, een rustige tred, geen blaren van kruiwagens of schrammen van spijkers in zijn handen.

Het eten dat hij bereidde, was voedsel om te overleven. Gekookt op turf en vetkolen, zonder specerijen of versheid. Van culinaire creativiteit was geen sprake. En toch: hij deed wat hij kon met wat er was. In die zin had hij misschien meer plichtsbesef dan talent.

Pieter K., een andere gedetineerde, reed turf aan. Met de kruiwagen heen en weer tussen opslag en keuken. Zo vaak dat hij elke tien dagen nieuwe klompen nodig had.
Als beloning kreeg hij koffie. Of nou ja, sleur: een aftreksel van regenwater, getrokken op turf, donkerbruin en bitter. De geur trok overal in. Je wende eraan. Iets anders was er niet.

De vier hulpkoks droegen grove werkpakken en pruimden als rovers. Pruimtabak was goedkoop, dus drab op de kin – en soms in de pan – hoorde erbij. Niemand zei er wat van. Zoals ze in Veenhuizen zeiden: “Wat niet weet, wat niet deert.”

Wat er precies in de ketels ging? Buiten de keuken wist niemand het.

Op de voedingswaarde was niks aan te merken, maar op de smaak? Daar viel niet over te twisten. En dat was misschien maar beter ook.

6 verhalen uit de bajes van Veenhuizen vol nostalgie, spanning en humor👇

Dit gratis e-book neemt je mee naar het échte leven binnen de muren van Veenhuizen. Van ontsnapping via de poepdoos tot de bajesbarbier met één kapsel voor iedereen.

📘 Download het e-book met 6 meeslepende verhalen vol nostalgie, spanning en humor.

Download het e-book gratis

Scroll naar boven