DE ZEEP EN DE NEUS VAN SMITJE

Hij zat al een tijdje in Veenhuizen en toch was hij nog maar 25. Daan was geen opvallende verschijning. Mager, zwart haar dat altijd een beetje scheef gekamd zat, en een afwezige blik, alsof hij steeds ergens anders was. Hij sprak weinig, maar hoorde alles. Altijd correct tegen bewakers. Altijd “ja meneer.” Maar wie goed luisterde, hoorde het tikje sarcasme in zijn stem.
Daan speelde ‘het spelletje’ mee, maar hij had andere plannen dan je op het eerste gezicht zou denken. Hij had het allerminst naar zijn zin in het Gesticht. Drie jaar Veenhuizen had hij gekregen van de rechter, voor een inbraak. Maar als het even kon, wilde hij eruit. Zo snel mogelijk.
Binnen kreeg hij werk in de smederij. Op zich niets bijzonders, want wat zijn ogen zagen, maakten zijn handen. Hij wist hoe een gietmal werkte, hoe je temperatuur kon inschatten, hoe je metaal moest bewerken zodra het heet genoeg was. En dáár, tussen het smeedwerk, ontstond zijn plan: een kopie maken van de sleutel van zijn cel. Met een stuk zeep, een vijl, en de juiste timing. Alleen. Geen medeplichtigen.
Hij zou de sleutel onopvallend gieten, ergens in een hoek van de werkplaats. Het enige wat hij nog nodig had, was een goede afdruk. En dus: de sleutel zelf.
Hij wist waar de sleutelbos van zijn zaal hing. Op een dag zag hij die onbeheerd aan een haak in de sleutelkast hangen. Dat moment had hij al weken in z’n hoofd geprent. En nu was het zover.
Snel pakte hij het stukje zeep, zacht en glad, klaar voor gebruik. Niemand in de buurt. Hij haalde de sleutelbos van het rek, drukte de juiste sleutel in de zeep tot er een diepe afdruk stond. Daarna hing hij de bos terug alsof er niets gebeurd was. Een kwestie van seconden. Geen haan die ernaar kraaide. Dacht hij.
Het stuk zeep verstopte hij in een sok onder zijn brits.
De volgende dag zou hij in de smederij zijn meesterzet uitvoeren: de sleutel voor zijn vrijheid.
Maar helaas. Hij had buiten één man gerekend: Smitje.
Veldwachter Smit was niet alleen verantwoordelijk voor het toezicht op het terrein, maar ook voor de orde binnen de muren. En voor de uitgifte van de sleutelbossen. En dat nam hij serieus. Héél serieus.
Hij vertrouwde niemand. Niet de gevangenen, niet de zaalopzieners, en zelfs de sleutels niet. Die controleerde hij dagelijks. Hij geloofde niet in toeval, wel in gedrag, in details én in geur.
Want Smitje had een merkwaardige gewoonte: hij rook elke dag aan de sleutelbossen.
Niemand snapte waarom. Niet de collega’s, niet de gevangenen. “Die man spoort niet,” zeiden ze. Er werd om gelachen, achter zijn rug en soms recht in zijn gezicht.
Maar Smitje trok zich er niks van aan. Elke dag liep hij z’n ronde, pakte een sleutelbos, hield die onder zijn neus en snoof alsof hij parfum beoordeelde.
Tot die ene dag. Hij pakte de bos zoals altijd, liep ermee naar het raam, snoof en bleef staan. Hij snoof nog een keer… “Dit klopt niet,” zei hij. “Zeep!”
Binnen een paar minuten wist hij bij welke kooi de sleutel hoorde. En wie daar zat.
Smitje liep met grote passen naar de cel van Daan. Die zag het gezicht van de veldwachter en wist genoeg. Zijn kooi werd doorzocht. Het stuk zeep met afdruk werd gevonden.
En Daan werd meteen verhoord.
Smitje was apetrots dat hij een uitbraak had verijdeld.
Excuses kreeg hij niet, maar er werd die week wél een stuk minder gegniffeld achter zijn rug. Iedereen wist het: Smitje rook niet voor de lol aan sleutelbossen.
Soms zat daar kennelijk écht een luchtje aan.
En Daan? Weg was zijn kans. Dankzij die etterbak van een Smitje. Drie dagen lang mocht hij nadenken in de Rode Pannen over het zwakke punt in zijn plan: de neus van Smitje.
LEES OOK
UITBRAAK VIA DE POEPDOOS
Niet iedereen had het even goed naar de zin binnen de poorten van Veenhuizen. Maar ontsnappen? Dat lukte bijna niemand. Zeker niet uit het gebouw dacht men. Tot de kleine Freek S. besloot dat hij het anders ging doen…